You got the love

 

Sometimes I feel like
throwing my hands up in the air
I know I can count on You
Sometimes I feel like saying
“Lord I just don’t care”
But You’ve got the love
I need To see me through

Sometimes it seems that
the going is just too rough
And things go wrong
no matter what I do
Now and then it seems
that life is just too much
But You’ve got the love
I need to see me through

When food is gone
You are my daily need
When friends are gone I know
my Savior’s love is real
You know it’s real

You got the love

Time after time I think
“Oh Lord what’s the use?”
Time after time I think
it’s just no good
Sooner or later in life,
the things you love you lose
But You’ve got the love
I need to see me through

You got the love

Sometimes I feel like
throwing my hands up in the air
I know
I can count on You
Sometimes I feel like saying
“Lord I just don’t care”
But You’ve got the love
I need to see me through

Source:http://www.lyricsmode.com
Picture:http://mairedubhtx.wordpress.com

Afgevallen.

De geur in mijn neus is rot.

Grafrot. Ondenkbaar.

Ik bedacht het en ik ken geen rot.

Twee ogen die kijken naar mij. Twee.

Ik sla er een dicht en lach.

Bij mezelf valt geen rot te ruiken of geen oog te slaan.

 

Mijn mond puilt open van lakens, zo zonder elastiek.

Hoofd geeft een draai en weg romantiek.

De geur in mijn neus is rot.

Verkwaal.

Als azijn werd verbrouwen tot iets zoets,

Ik zou het drinken, dagenlang door.

Honing zou verworden tot het zout,

Bijen en ik vlochten samen.

 

Wilde rozen in amper verdriet,

Kraters van mislukte liefde, tijd vervliegt ongewoon.

Graag vertellen over daden van onwil,

Verzeden gedonkers met onbloem van kraal.

Onbestaan.

Ochtenden zo leeg, zo zonder euforie.

Word ik dan eens naast je wakker, ben je al weer weg.

Die bank, die straat, die berg, dat bos, dat verhoogje, er zijn er te veel.

Leunen, heerlijk, jij bent groter.

 

Neusvleugels leren vliegen, bedolven in je sjaal.

Kippevel en een haartje twee a drie.

Veel te weinig fictie vind ik in mijn hoofd.

 

Dronken, voelen, tasten, weg.

Knijp me onder die koffievlek.

Lege hoek met een spinneweb.

Ik hou niet van je.

Pablo Neruda – Translation by Stephen Tapscott – vrij vertaald door mij.

 

Ik hou niet van je alsof je zout-roze was, of topaas,

of de pijl van anjers waaruit brand ontspruit.

Ik hou van je aangezien van bepaalde donkere dingen

moet worden gehouden, in het geheim, tussen de schaduw en de ziel.

 

Ik hou van je als de bloem die nooit bloeit,

die op zichzelf het licht van verborgen bloemen draagt

dankzij je liefde met een bepaalde stevige geur die,

donker toegenomen van de aarde, leeft in mijn lichaam.

 

Ik hou van je zonder te weten hoe, of wanneer, of van waar.

Ik hou van je rechtstreeks, zonder ingewikkeldheid of trots,

Dus hou ik van je omdat ik geen andere manier ken.

 

Dan deze, waar ik niet besta, noch jij,

zo dicht dat je hand op mijn borst mijn hand is,

zo dicht dat je ogen sluiten aangezien ik in slaap val.

 

Moeilijk gevoel.

Ze werd wakker in duisternis. Beklemd door doeken en touw.

Even dacht ze zich te vergissen, ze was nu al zo lang dood dat

dit onmogelijk zou moeten zijn. Ze berustte zich in haar lot,

denkende dat het dan nu wel zou gebeuren, zo zonder licht

en lucht. Ademhalen was zinloos.

Kijken ook. Bewegen was moeilijk, maar mogelijk.

Voordat minuten uren konden worden nam ze een levensbesluit.

Schoppen ging nog net dacht ze. Ze deed het! Een luchtstroom

vloeide als lauw water via haar lippen tot in haar nu met

zand bedekte tenen. Nog eens schoppen deed pijn.

Pijn was beter dan dood, dus ze bleef schoppen.

Meer zand en meer lucht, meer een gevoel van ondood.

Rollend en schoppend kwam ze naar boven, morgen zou ze er zijn.

 

Morgen.

 

Ze was er, nog steeds doeken en touwen. Kleine kracht bleek te

groeien. Ze stond op en ontdeed zich van haar grafgewaad.

Rondlopen in het maanlicht deed pijn, maar was draagbaar.

Hoe kon ze mensen overtuigen  van haar identiteit? Ongehoord.

 

Joan of Arc is terug.

In mijn hoofd of erger?

 

Naar Leonard Cohen’s “Last Year’s man” en Quinten Tarantino’s “Kill Bill”.

Ben ik wazig genoeg? Kazig dan.

Samen gaan tot de weg verdwijnt in het verleden, en verder

dan  toen kijken we niet meer. Het was duidelijk, nu

niet meer. Achteruitkijkspiegels zijn uit den boze

daar een blik in het verleden nergens naar kan kijken.

 

Dan naar uitzichtloze ruimte en de plaats die daar ontbreekt.

 

Reizen van het heden weg zal me ooit wel helpen, ook

als nergens anders me nog past. Ook pashokjes zijn jury.

 

Ik wou er wel vanaf, maar het zal me ooit wel weer gebeuren.

Hoop ik. Of niet. Ook goed.

Zolang we maar kunnen knuffelen.

Te laat

Dacht ik aan de gevolgen, golven,

van onrust, deinend in mijn hoofd, op zoek,

naar verder en terug. Terwijl vage spoken zich vermengen,

met heerlijke verzinsels.

Wrede liefde die zich opdringt en je dan vervolgt.

 

Weeral ongedaan moeten maken, die gedachte.

Vanwaar zal ik plukken die drang naar onrecht die me moet troosten,

die me moet eenmaken met zijn idee?

 

Aarzelend kijk ik om me heen en zie gedachten van de toekomst.

 

Later dacht ik dat dachten later niet kan, enkel denken.

Dachten is van vroeger.

Toen we nog mochten dromen over nu.

Proloog in waarheid.

Aandacht voor een meesleperij hoeft niet altijd

een voorwoord van enig niveau te zijn. Het kan

net zo goed verdwalen rondom een oude kerk

in het licht van een maan die geen romantiek

meer uitstralen zal. De hongerloze neiging naar

water om over veel te lage vuren te werpen zal

snel vergaan. Hierdoor blijven monniken ernstig

en onuitstaanbaar luisterend naar meer van dat.

Nep.

Schrijf mij nu een lied

Waaruit je laat blijken

Hoe weinig je van me houdt.

 

Nog minder dan je zelf ooit over jezelf dacht.

Ook toen je het zo makkelijk had met jezelf.

Toen je niet gelukkiger kon zijn dan dat.

 

Zo weinig wil ik dat je van me houdt.

Je slaat jezelf nog harder dan ik dacht, goed zo.

Een klucht, dat is het!

 

Maak jezelf maar wijs dat je gelukkig bent.

Stroop je mouwen en face the day.

Hier kom je, daar ga je.

 

Want gelukkig zijn is een gevoel.

Een verstand kan niet om met geluk.

Het relativeert.

 

Ik weet dat ik gelukkig ben en juich: hip hoi.

Straal me dan neer en zeg wat er moet.

Kolensoep, kolenschep, kolendrek.